Logo Pepijn@Landen
Erfgoedvereniging
lokale geschiedenis | heemkunde | cultuurtoerisme
Pepijn@Landen
Title of the document Bezoek ons documentatiecentrum
Ga naar de inhoud
Jagers en vissers

Toen het klimaat hier rond 10.000 jaar voor Christus warmer werd en de planten dichte bossen begonnen te vormen die rijk waren aan alle soorten wild, woonden hier kleine groepen jagers en vissers. Hun tentenkampen en hutten lieten slechts weinig sporen na in de bodem en die zijn intussen al lang weggeploegd en weggespoeld. Pijlpunten, weerhaken, boren, schrabbers en andere werktuigen in vuursteen liggen nog verspreid over de velden en getuigen dat ze er waren, deze steentijdmensen, perfect aangepast aan hun milieu waarin ze zich thuisvoelden en waarin ze generatie na generatie hun voedsel en levenslust vonden. De vindplaatsen van deze artefacten zijn gesitueerd aan de rand van de alluviale vlakte van de rivieren (Ezemaal bijvoorbeeld) of langs de secundaire depressies op de hellingen, zo dicht mogelijk bij een vochtig biotoop (de Beemden te Attenhoven bijvoorbeeld). Waarschijnlijk bleef de levenswijze van dit mesolithicum of midden-steentijdperk - jacht, visvangst en pluk - nog lange tijd voortbestaan, ook nadat de eerste landbouwers in de streek waren aangekomen.

Bandkeramiekers
Boven: De drie Bandkeramische dorpen bij Landen: Wange (1 en 3) en Overhespen (2)
Rechts: een Bandkeramische boerderij (schatkamer Belevingscentrum Rufferdinge)
Rond 5300 vóór Christus komen hier nieuwe groepen mensen aan vanuit het Rijngebied. Ze behoren tot de Bandkeramische cultuur, zo genoemd naar de decoratieve banden die ze aanbrachten op hun aardewerk. Deze drie nederzettingen waren ingeplant in de vallei van de Kleine Gete. De Bankeramiekers leefden bijna uitsluitend van landbouw en veeteelt, een hele ommekeer, want voor het eerst nam de mens geen vrede met wat de natuur hem bood maar ging hij zelf zijn voedsel verbouwen en dieren houden. Het natuurlijke bos werd gekapt om plaats te maken voor kleine veldjes die met de hak werden bewerkt.
Hutten en tentenkampen werden vervangen door stevige huizen met een lengte van ca. 25m en een breedte van ca. 6m. Ze waren gebouwd met een raamwerk van houten palen met wanden in vlechtwerk, bestreken met leem. Langs de huizen werden kuilen gegraven om deze leem uit te betrekken. Achteraf werden deze kuilen gevuld met het huishoudelijk afval waardoor vele voorwerpen en resten van de Bandkeramische Cultuur goed bewaard gebleven zijn. Bij Landen werden er drie Bandkeramische dorpen aangetroffen, twee te Wange en één te Overhespen, aan de overkant van de Kleine Gete.
De oogst van primitieve graangewassen en peulvruchten bracht misschien niet veel op maar bood hen meer bestaanszekerheid dan de soms erg grillige natuur. De dieren van de veestapel, vooral runderen maar ook schapen, geiten en varkens, geleken nog zeer sterk op hun wilde verwanten. De zware taken van bosontginning, landbouw en huizenbouw werden ongetwijfeld door de hele gemeenschap uitgevoerd. Voor al deze nieuwe activiteiten dienden ook nieuwe werktuigen en technieken ontwikkeld te worden. Ook de ambachtelijke bedrijvigheid kende in deze periode een sterke ontwikkeling.
De Bandkeramische dorpen hadden elk een eigen specialiteit, zoals pottenbakken, vuursteen-, hout- of lederbewerking. Daarmee leverden ze een bijdrage tot het gemeenschapsleven binnen een groep van nederzettingen.
Deze vrij snelle economische ontwikkelingen hadden vanzelfsprekend ook gevolgen op het vlak van de sociale relaties binnen deze bevolkingsgroepen. De Bandkeramische boeren staan aldus aan het begin van het economische en sociale leven zoals dat vandaag in Haspengouw nog altijd gangbaar is. Alhoewel de hoogstaande Bandkeramische cultuur elders een lange bloeiperiode kende, is ze vrij snel verdwenen in de streek van Landen.
De latere bevolkingsgroepen zijn echter de landbouw blijven beoefenen alhoewel de veeteelt dan de boventoon voert. Ook leggen enkele groepen zich toe op zeer gespecialiseerde activiteiten zoals de mijnbouw, waarbij een goede kwaliteit vuursteen, ondermeer voor de aanmaak van grote bijlen, van in de ondergrond werd opgedolven aan de hand van een ingenieus systeem van mijngangen.

De Seine-Oise-Marnecultuur

De Seine-Oise-Marnecultuur, als semi-agrarische gemeenschap, nestelde zich te Wange tijdens het laat-neolithicum (de laatste fase van het nieuw steentijdperk) in een gradiëntzone van het landschap op de flank van een (nu fossiel) brondal langs de Kleine Gete. Het Laat-Neolithicum wordt gesitueerd tussen ca. 3800 en 2600 v.C.

Naar aanleiding van de aanleg van een rioolverbinding tussen het einde van de Overhespenstraat te Wange-Landen en de Vijverstraat te Overhespen (Linter) werd in 2014 een uitgebreid archeologisch onderzoek uitgevoerd door het studiebureau Archeologie bvba. Op het kaartje hieronder: de drie Bandkeramische sites (cf. supra) en het projectgebied aangeduid langs de rechtover van de Kleine Gete (vertrekkende in punt 3).



Aardewerk
Het handgevormd aardewerk in een kalktufafzetting omvat kleine en middelgrote aardewerkfragmenten die dominant grofwandig zijn en grove verschralingselementen bevatten.  Het baksel bezit een brokkelige, vlekkerige structuur zonder versiering. Naar de vorm verschijnen eenvoudige S-vormige, ton- en cilindervormige profielen, al dan niet met korte hals en een naar buiten gerichte rand met een weinig verzorgde afgeronde top. De aanwezigheid van onversierde rudimentaire aardewerkvormen met grove verschralingselementen was een typisch fenomeen op de nederzettingen die behoorden tot de invloedssfeer van de laat-neolithische Seine-Oise-Marne cultuur of S.O.M.-cultuur (ca. 2900 v.C. – 2000 v.C.) De archeologen vonden gebruiksaardewerk, of scherven met roetsporen en zichtbare aankoeksels op de binnenzijde, dat hen doet besluiten dat het om kookpotten gaat. De samenstelling van het aankoeksel suggereert het koken van eiwitmateriaal met een zeer kleine hoeveelheid vet erin. Denkbaar is een soep van botten en visgraten of het langdurig koken van dierenbotten, huiden en/of visresten om beender-, huid- of vislijm te maken.  
14C-datering van het aankoeksel levert een ouderdom van ca. 2890 v.C. – 2630 v.C. op. Het lithisch materiaal bevat elementen uit vuursteen (75%), wommersomkwartsiet (24%) en Tiens kwartsiet. Zowat 1/10 van het assemblage bestaat uit werktuig(fragment)en. Zowel een laat-mesolithische (klingkernen, (micro)klingen, kerfresten) als een laat-neolithische (S.O.M.-cultuur; pijlpunten, bijl, schrabbers, kling) component blijken aanwezig.

Uniek stuk in de kalktufafzetting: een benen lepel/spatel
Deze benen lepel vormt ontegensprekelijk het meest opvallend element van het vondstbestand. Het is een uniek archeologisch voorwerp voor de regio. Het artefact is vervaardigd in een middenhands- of middenvoetsbeen van een rund. De bewaarde lengte bedraagt 80 mm en de steel met ovale dwarsdoorsnede heeft een breedte van 9,5 mm. 14C-datering levert een ouderdom van 3030 v.C. – 2900 v.C. op. Een onbewerkt botfragment werd gedateerd op 2820 v.C. – 2660 v.C. (cf. datering aankoeksel aardewerkfragment). In tegenstelling tot de reeds bekende lepels – o.a. in Wallonië – gaat het hier duidelijk niet om een grafgift in een grot, maar eerder om een antiek voorwerp dat lang gecirculeerd heeft in een openlucht-nederzetting van de S.O.M-cultuur en uiteindelijk tussen de rest van het nederzettingsafval belandde.
Andere voorwerpen in bewerkt bot zijn een fragment van een schep van een andere lepel of spatel en een aangepast werktuig. Dit laatste is wellicht een deel van een priem of spits voor jachtdoeleinden. Het assemblage van natuursteen bevat ondermeer een brok onbewerkt oölitische hematiet (rode oker).






Lees hier meer over :
  • Van Liefferinge N. & Smeets M., 2015. Archeo-rapport 340. Het archeologisch onderzoek te Landen (Overhespenstraat) en Linter (Vijverstraat). Studiebureau Archeologie bvba Kessel-lo, 95 p. + 11 bijlagen.
  • Van Liefferinge N. & Smeets M., 2014: 20-21. Wange-Damekot, nieuw veldwerk op het kruispunt van oude culturen. Archeologie 2014. Recent archeologisch onderzoek in Vlaams-Brabant. Uitgave Provincie Vlaams-Brabant.
  • Ons Landens Erfdeel nr. 93.

Opmerkingen
  • Een kling is de basis voor (vuur)stenen dolken, bijlen, schraapwerktuigen, pijlspitsen en dergelijke. Om klingen te maken moet de (vuur)steen eerst bewerkt worden met een slag- of klopsteen. Een kling ontstaat bijgevolg als specifieke afslag die verder moet bewerkt worden.
  • Een spits is een stenen werktuig om te snijden, te steken of te schrapen.
  • Wommersomkwartsiet: fijnkorrelige variant van het Tiens kwartsiet (microkwartsiet). Bezit een vuursteenachtige structuur, vandaar dan ook aangewend voor vervaardiging van prehistorische werktuigen.
  • Een schrabber is een (vuur)stenen werktuig gebruikt om huiden mee schoon te schrapen of om hout of been mee te schaven.
  • Rode oker (oölithisch hematiet) kon dienen als conserveringsmiddel voor voedsel en hout, insectenwerend middel, additief voor het looien van huiden, medicijn zowel voor in- als uitwendig gebruik, bijmenging van lijm, slijpsteen, maar vooral als pigment en kleurstof met rituele of symbolische betekenis.

Megalithische elementen
Megalithische elementen, zoals menhirs en dolmen, zijn zeldzaam in de streek. Nabij Tienen heeft tot het begin van de 19de eeuw een menhir gestaan, genoemd de Leuwensteen, die vermoedelijk bij de aanleg van de spoorweg Brussel-Luik werd opgeruimd.


Terug naar de inhoud